Midden in Venetië liep ik bij toeval het conservatorium in, een geweldig, flink vervallen paleis. Op de binnenplaats was al het stadsgeluid ineens verdwenen. In plaats daarvan hoorde ik een celloconcert, dat ergens op de derde verdieping gerepeteerd werd. Ik ging zitten en genoot. Ik genoot van de omgeving, de muziek en de geïnspireerde studenten die er met hun instrumenten onder hun arm rondrenden. Ineens moest ik aan mijn vader denken. Als bij mij in Budapest op bezoek was ging hij steevast in z’n eentje ’s ochtends naar het Ferenc Liszt conservatorium, om daar, ergens op een achterbank in een lege zaal, uren te luisteren naar oefenende violisten. Daar genoot hij van. Net zoals ik in Venetië. 01|10|2013